De academische rijkunst is de meest oorspronkelijke manier van rijden, en stamt uit de tijd van Xenophon.

Paarden werden in die tijd dressuurmatig opgeleid voor de oorlog. Het was erg belangrijk dat de paarden goed opgeleid werden omdat paarden een erg kostbaar bezit waren. Er werd dan ook heel veel tijd en energie in een juiste en langdurende opleiding van het paard gestoken.

 

Xenophon ( 430 – 354 V. Chr.)

Xenophon was een zoon van een rijke Griek uit Athene en een leerling van de filosoof Sokrates. Hij vocht te paard bij de Griekse Cavalerie in vele veldslagen. Hij schreef onder andere het boek ’’Peri Hippikes’’ (’’Over de rijkunst’’). Zijn werk geldt als eerste volledige rijleer van de wereld. Hij wordt gezien als de eerste oude grootmeester.

Xenophons belangrijkste ontdekking was: ‘’Alleen met een wendbaar paard kan men ten strijde trekken en vechten’’. Alleen als het paard gehoorzaam, buigzaam en snel was, kon de ruiter levend uit de strijd komen.

 

Xenophon raadde bij elk paard gymnastiek aan in de vorm van zijgangen en pirouettes. In deze tijd waren deze oefeningen nog niet zo verschillend als nu (schouderbinnenwaarts, travers, renvers enz). Alle paarden moesten bij hem met de achterhand ver onder het lichaam gaan, om zijn gepanserde ruiter naar de tegenstander te voeren.

Hij was de eerste die de eis stelde het paard veelvuldig te belonen: ’’Verlies in de omgang met paarden nooit uw zelfbeheersing”. Wat onder dwang bereikt wordt, wordt zonder verstand bereikt en is net zo lelijk als het met de zweep slaan en met de sporen porren van een danser’’.

Hij stelde: ‘’Degene die het verstaan met paarden om te gaan, zien er prachtig uit’’.

 

 

 

Middeleeuwen (400-1400)

In de middeleeuwen werd het paard gebruikt om samen met de ridder de strijd aan te gaan. Voordat het paard klaar was voor deze strijd, was hij meestal al een jaar of 8 getraind. Hoe beter het paard getraind was, hoe groter de kans was dat de ridder het gevecht zou overleven. Dit hield in dat het paard snel en wendbaar moest zijn. Sterker nog, hij paard moest over een aantal sprongen bezitten, zoals de capriool, terre a terre of de courbette, om zo de tegenstander te kunnen verrassen.

Een goed ridderpaard moest in de hitte van de strijd op de kleinste hulpen 100% reageren, snel, wendbaar en exact voorwaarts, achterwaarts en zijwaarts gaan en tegelijk sterk genoeg zijn om de ruiter en zijn wapen en harnas te kunnen dragen.

 

 

Pluvinel

Renaissance – Antoine De Pluvinel (1555 – 1620)

Het opleiden van paard en ruiter had in deze tijd een praktisch karakter: er werd in de oorlogen gevochten, de vorsten en koningen reden zelf voorop en het ging daarbij om leven en dood. Gehoorzaamheid van het paard en zijn wendbaarheid waren van levensbelang.
En in deze tijd werd de eerste Rijacademie opgericht in 1532 door Frederico Grisone in Nepels. Grisone schreef een nogal geweldadig boek over de rijkunst ”Rordine die Cavalcare” (1550). Lichtheid was een mooi streven, maar lukte het niet dan was een brandende fakkel of een krabbende kat een paardenmiddel.
Deze ruiteracademies groeiden veelal uit tot universiteiten.
Koningen voerden hun legers aan in deze tijd en lieten zich opleiden door de grote meesters in de rijkunst, waaronder Antoine de Pluvinel, een oud-leerling van Grisone. Pluvinel vermijd juist gewelddadige methodes en belichaamt de rijkunst van de Renaissance.

Pluvinel erkende al dat tijd en systematiek in de opleiding van het paard noodzakelijk zijn om het paard noch psychisch noch fysiek te schaden:
”De bevalligheid van het jonge paard is te vergelijken met de geur van bloesem: is ze eenmaal verdwenen, dan keert het nooit meer terug”.

 

De la Guérinière

Barokke Tijd – Francois Robichon De La Guérinière (1688 – 1751)

In deze tijd streden de vorsten niet meer aan het front en daarmee verloor de wapenrijkunst langzaam aan gewicht en begon de recreatieve rijkunst en ‘’L’Art pour ‘L’Art’’. De rijkunst voor de rijkunst. Het hoogste doel was niet langer een strijdros, maar een luxe paard die voornamelijk mooi moest zijn en elegant moest kunnen bewegen. De rijkunst leidde tot goed geschoolde, wendbare, verzamelde paarden die op elegante wijze de moeilijkste oefeningen konden uitvoeren.

De rijkunst beleefd in deze tijd zijn hoogste bloei, hoewel de rijkunst van het doel bevrijd was, maar niet vervreemd!

 

Het was de tijd van Françoise de La Guérinière, de grootste rijmeester van die tijd en wellicht aller tijden.  Hij hanteert in zijn boek ”Ecole de Cavalerie” (1733) , met daarin een volledige omschrijving en indeling van alle gangen en oefeningen. Zijn belangrijkste ontdekking waren de halve ophoudingen om de paarden af te remmen.
Hij ontwikkelde ook de schouderbinnenwaarts op de rechte lijn i.p.v. alleen maar op de volte. Het schouderbinnenwaarts is de sleutel voor de rijkunst.

Zijn opleidingsprincipes waren: Losgelatenheid, gehoorzaamheid, durchlässigkeit en verzameling. Voor hem was het duidelijk: ‘’Een paard wat zich niet laat buigen in de lengte is niet soepel en kan daarmee geen moeilijke oefeningen leren.’’

 

Klassisisme

Het toenemende gebruik van buskruit zorgde voor een andere manier van strijden. Snelheid was belangrijker dan hogeschoolsprongen en de moderne cavalerie ontstond. Hierdoor ging het rijden als kunst grotendeels verloren. Perfect geschoolde ruiters en paarden werden immers net zo makkelijk doodgeschoten met een kanon.

Het klassieke rijpaard met zijn gave voor de buiging in de achterbenen en daarmee de draagkracht op de achterhand werd verdrongen. Het verlangen ontstond naar voorwaarts gaande paarden. De Spaanse paarden maakten plaats voor de Engelse volbloeden en Arabische paarden. De stuwkracht was geboren.

Bij de officiers ontstond echter een conflict, omdat deze als altijd op kop reden en ook verzameld wilden rijden om gevechten te kunnen overleven. Daarmee werden de officiers de erfdragers van de Europese rijcultuur.

 

In deze tijd leefden een aantal grootmeesters die de klassieke dressuur voortzetten:

 

 

Francois Baucher (1796 – 1873)

Baucher kwam van de Cadre Noir en ging als kunstruiter in het circus en reed voornamelijk Engelse Volbloeden. Daarom was zijn opleidingsmethode meer een africhten en dresseren van de paarden dan het gymnastiseren.  Hij trainde paarden zodanig dat ze achteruit konden galopperen en de Spaanse pas in draf konden. Baucher ontdekte ook de galopwissel om de pas.

Toen tijdens een circusvoorstelling een kroonluchter van het plafond viel liep hij zwaar letsel op. Hij wilde zijn paarden zo snel mogelijk voor het circus presenteren. Zijn africhting was mechanischer t.o.v. de langzame, systematische arbeid van Guérinière. Daarom werd en wordt Baucher bekritiseerd.

 

 

Steinbrecht  (1808 – 1885)

Steinbrecht bracht veel voor de cavalerie en scholde zijn (circus)paarden volgens de methode van de La Gueriniere, maar ontwikkelde een trainingsmethode voor de Pruisische cavalerie. De trainingsmethode was bedoeld dat de rekruten op hun remontes verder konden trainen en hun paarden in conditie konden houden tijdens de lange marsen naar het volgende slagveld.

In 1886 verscheen ”Das Gymnasium des Pferdes”. Terwijl de troepen naar voren reden, ontdekte hij dat de soldaten hun paarden door stelling, buiging en zijgangen konden rechtrichten en dat de paarden door het bereikte ondertreden van de achterhand voor de verzameling voorbereid werden. Van daaruit ontstond zijn beroemde zin “Richt uw paard recht en rijdt hem voorwaarts”. De leer van Steinbrecht is tot op heden nog als richtlijn voor de moderne dressuur.

 

 

 

Nuno Oliveira (1924 – 1987)

“Laat liefde en verantwoordelijkheidsgevoel jegens het paard al uw handelingen bepalen” is een beroemde zin van Oliveira. Oliviera was de zoon van een bankier en leerde rijden bij de beroemde Portugees Mestre Miranda en reed naar de inzichten van Baucher.
Lange tijd verdiende hij zijn geld met het trainen van cavaleriepaarden. Later trainde hij vele Lusitano’s om tenslotte een eigen rijschool op te richten en vaak op wereldtournee te gaan met zijn paarden. Oliviera had een ongelofelijk fijn gevoel voor paarden en reed ze met minimale hulpen.

 

 

 

 

Egon Von Neindorff (1923 – 2004)

Egon von Neindorff bewaakte in zijn Academie in Karlsruhe het erfgoed van Steinbrecht. Hij was de laatste grootmeester in Duitsland. “Klassiek rijden is natuurlijk rijden, zonder dwang, met veel gevoel en geduld”.

Egon von Neindorff wordt wel de hoeder van de heilige graal van de klassieke rijkunst genoemd. Hij staat voor het opleiden van paard en ruiter zoals het hoort, met veel geduld en liefde voor het paard.

In de jaren vijftig maakte hij naam als ruiter en liet zich leiden door de klassieke rijkunst.

Hij schreeft vlak voor zijn dood het boek  ”Die reine Lehre der klassischen Reitkunst”.

 

 

 

Bent Branderup – Academische Rijkunst (1964)

Eén van de meest begaafde leerlingen van Egon von Neindorff was Bent Branderup. Hij is heden ten dage de grootmeester in de Academische Rijkunst en beheerst alle rijkunstige oefeningen t/m de Hoge School.
Bent Branderup is van jongs af aan in de ban van het paard en alles wat daar mee te maken heeft. Hij trok Europa door op zoek naar hippologisch cultuurgoed. Hij bestudeerde de klassieke werken van de oude meesters (o.a.Antoine de Pluvinel, Francois Robichon de la Gueriniere en Steinbrecht) en raakte in contact met mensen die de oude tradities voortzetten.

Branderup reed bij de besten ter wereld: in de Real Escuela Andaluza del Arte Ecuestre in Spanje, bij Nuno Oliveira in Portugal en bij Egon von Neindorff in Duitsland.

Bent Branderup schreef vele boeken over de rijkunst met onder meer vertalingen van de werken van Pluvinel en de la Gueriniere en maakte video’s/dvd’s. Het is zijn missie om de oorspronkelijke rijkunst weer in haar oude luister te herstellen en weer onder de ruiters te laten doen herleven.